De pastoor was het er niet mee eens...

Lena en Henk waren katholiek opgevoed. Het waren trouwe kerkgangers, voor zover de dienstregeling van de HTM dat voor opa niet onmogelijk maakte.
Op enig moment was er een zéér ijverige pastoor die regelmatig op huisbezoek kwam. Na de geboorte van hun enige kind vond deze geestelijke het noodzakelijk om steeds opnieuw te informeren wanneer er meer kinderen kwamen...
Nu, dat was helemaal niet de bedoeling. Lena had een zwaar leven achter de rug als oudste dochter in een gezin met 11 kinderen. Ze vond het moeilijk om de druk te weerstaan maar ze hield vol. Het eind van het liedje was dat de pastoor haar verbood om de communie te ontvangen. 

Ik heb -in het heden- gezocht op internet of de katholieke kerk een rechtsregel kent om een parochiaan zo'n straf op te leggen. Die blijkt er te zijn. 
Binnen het kader van de katholieke rechtstradities is deze weigering geoorloofd. Canone 915 van het katholiek Wetboek van Canoniek Recht, het Codex Iuris Canonici uit 1983, stelt heel expliciet dat kerkgangers mogen worden geweerd van de heilige communie als zij “halsstarrig vasthouden aan een zonde die bekend is”. Ofwel: als zij geen enkel teken van inkeer of berouw tonen.

Toen Lena een televisie kreeg keek ze iedere zondag naar de katholieke mis. In 1982 verhuisde ze naar een verpleeghuis in Rijswijk. Daar heeft ze nog een aantal jaren mogen wonen. In die tijd had zij goed contact met de vrouwelijke dominee die verbonden was aan het huis. Deze predikante sprak ook op haar begrafenis. Voor een deel van de -katholiek opgevoede- Biesjotten was dat moeilijker. Met name voor de -veel jongere- priester die was opgeleid aan het semenarie Rolduc, dat was opgezet door bisschop Gijssen. 

Lena's zus Anna was moeder-overste en broer Bert was ingewijd als Minderbroeder (Franciscaan). Zij hadden geen moeite met de keuze van Lena.
Op verjaardagen van Lena zat haar woonkamertje altijd vol met broers en zussen en ons gezin. Ik weet nog dat ik als kind altijd met ontzag keek naar broeder Bert. Een grote, forse man gehuld in een bruine pij met -weer of geen weer- niet meer dan een paar sandalen aan zijn grote, altijd rode voeten.